We zijn in het versterkte gedeelte van de Gallo-Romeinse stad Augustobona Tricassium (het castrum), waarvan de vestingmuur gebouwd wordt in de tweede helft van de derde eeuw om de stad te beschermen tegen Germaanse invallen.
Omdat steen moeilijk te verkrijgen is in de regio, worden de stenen van Romeinse bouwwerken hergebruikt om een vierkante vesting met zijden van ongeveer 400 meter te bouwen. Deze muren beschermen het christelijke hart van de stad en het kasteel van de eerste graven van Champagne (op de plek die we nu Place de la Tour noemen).
De stad wordt van oost naar west doorkruist door de decumanus maximus (tegenwoordig Rue de la Cité die nu drie meter hoger ligt dan toen) en van noord naar zuid door de cardo maximus (tegenwoordig Rue de la Tour en Rue Boucherat).
Vanaf de twaalfde tot de dertiende eeuw breidt de stad zich, gestimuleerd door de graven van Champagne, uit tot buiten de muren, naar het zuiden en vooral het westen, waardoor de karakteristieke ‘champagnekurkvorm’ ontstaat. De stad telt twaalf kerken en twee kloosters.
Vanaf deze tijd verplaatst het sociale, commerciële en culturele leven zich naar het westen, naar de ‘onderkant van de kurk’.
Wanneer u door de wijk loopt, kunt u de talloze bewaard gebleven oude gebouwen bewonderen :
- de Kathdraal met zijn brandschilderwerk;
- het oude bisschoppelijk paleis (nu het museum voor Moderne kunst);
- het voormalige Saint-Nicolashospice (omgebouwd tot appartementen);
- de voormalige Saint-Loupabdij (Musée Saint-Loup);
- het voormalige Hôtel-Dieu-le-Comte (universiteit) met zijn apotheek;
- de mooie gebouwen van het Petit Louvre.
We mogen de vele prachtige vakwerkhuizen natuurlijk niet vergeten, zoals die van Pont-Ferré op het Square des Trois-Godets, het Hôtel du Chaudron of het voormalige couvent des Cordeliers (Franciscanerklooster) middenin de voormalige joodse wijk.