Terrein van de burgerlijke elite
In deze wijk (quartier in het Frans) woonde de burgerlijke elite die de stad van de veertiende tot de zestiende eeuw bestuurde. De rijkste families van kooplieden, die vaak door huwelijken met elkaar verbonden waren, woonden vooral in de Rue Turenne of rond de église Saint-Pantaléon, zo dicht mogelijk bij de plaatsen waar de Jaarmarkten van de Champagne werden gehouden.
Het textiel van deze kooplieden trekt handelaren uit andere regio’s en landen aan. Dit verklaart de aanwezigheid van hotels met grote stallen, zoals het Hôtel du Dauphin, een van de grootste van de stad (verdwenen), waar de straat zijn naam aan dankt (tegenwoordig Rue Turenne).
Het verklaart ook de vestiging van handelaren uit Lombardijen in het Hôtel des Angoiselles en de vestiging van het Maison des Allemands in Rue de la Trinité. In het Hôpital de la Trinité (nu Hôtel de Mauroy, Maison de l’Outil et de la Pensée ouvrière) werd halverwege de achttiende eeuw de eerste breifabriek geopend. Deze activiteit kent een belangrijke industriële groei en brengt de stad welvaart in de negentiende eeuw.
De macht van de Kerk
De machtige abdijen van Vauluisant, Clarvaux en Montier-la-Celle waren alom in de stad vertegenwoordigd. Tegenover de Saint-Pantaléonkerk bezat de abdij van Valuisant een grote woning. Nadat deze het eigendom van een verscheiden grote namen uit de gegoede burgerij van Troyes was geweest, werd ze in 1933 door de stad aangekocht en biedt ze onderdak aan het musée de Vauluisant (Museum van kunst uit de Champagne en breimuseum).
De Kerk, die aan het einde van de Middeleeuwen al een derde van de stad in zijn bezit had, versterkte zijn positie in deze wijk in de zeventiende eeuw. In deze periode vestigden de Ursulinen (die het Hôtel du Dauphin kochten) het Oratorium (op de locatie van de huidige Beurnonvillekazerne die gebouwd is in 1877) en de Trinité zich hier.
Aan Rue Général Saussier, daarvoor Rue du Temple, bouwen de Maltezerridders een herenhuis op de voormalige locatie van de Commanderij van de Tempeliers, die bij de brand in 1524 verwoest was, en in deze straat werd opgericht.
In het zuiden en oosten van de ‘champagnekurk’ kon men in het Quartier du Gros Raisin dankzij het Trévoiskanaal meer kanalen uitgraven (ondertussen dichtgemaakt) die een aantal molens van water voorzagen voordat ze uitkomen op Rue Cordé (op de plaats van het huidige kanaal).
Dit was de wijk van ambachtslieden die water gebruikten voor hun producten: textielwerkers (doek, wollen stoffen en zelfs zijde), molenaars, slagers, wasserijen, ververijen leerlooierijen en vanaf de zestiende eeuw papiermakers (van papier op basis van doek).
Deze wijk raakte zeer vervallen en werd in 1968 met de grond gelijk gemaakt. Het enige wat rest is een torentje dat is herbouwd op het gebouw tegenover de église Saint-Jean-au-Marché.