Troyes tot 25 000 arbeiders in de textiel…
Gedurende meer dan een eeuw overheerste Troyes op gebied van Franse productie van gebreide artikelen: kousen, sokken, ondergoed… Als grote namen zoals Lacoste of Petit Bateau de traditie voortzetten, dan moet de stad van het breiwerk nu haar bekendheid aan een specialiteit die rechtstreeks uit de gouden tijd van de textiel komt: men beschouwt ze nu als de Europese hoofdstad van de merkencentra. Wat men vroeger “fabriekswinkels” noemde.
Op het hoogtepunt telde Troyes tot 25 000 arbeiders in de textiel.
De cijfers doen duizelen en zijn nauwelijks geloofwaardig. Het was gisteren, vroeg in de jaren 1970. Het Troyes van toen, het waren stromen fietsen die uit de fabrieken kwamen op het einde van de werkdag. Het is stad die in de zomer plots versteend is als de betaalde vakantie alle breiers tegelijkertijd naar de zee of de bergen sturen. De rest van het jaar heerst er de geweldige beroering in de ateliers die even groot zijn als de Chinese fabrieken.
De achteruitgang van de jaren tachtig
Het Franse hoofdstad van het breiwerk onderging als eerste de gevolgen van globalisering. De afname begon in de jaren 1980, toen de verhuizingen, de sociale plannen en bedrijfssluitingen zich begonnen op te volgen onder invloed van de concurrentie uit lage kost landen. De val was regelmatig, zonder horten of stoten, bijna gelaten ondergaan. Maar ze was zeker brutaal voor al deze mannen en vrouwen die meegesleept werden door de tsunami aan globalisering.
Het is een mirakel dat Troyes vandaag niet dood is, dat Troyes de economische aardschok heeft overleefd waaruit andere steden er uitgebloed zijn uitgekomen, verrast door de dalende mono-industrie. En toch, de stad, maakte meer mee, kon zich opnieuw oprichten, zoals in 1524 tijdens de vreselijke brand die de stad bijna van de kaart veegde.
De industriële ramp spaarde vooral de bedrijven met de sterkste fundamenten, zoals Devanlay en Lacoste (die nu maar één zijn) of nog Petit-Bateau. En dan slaagde de reconversie van Troyes gedeeltelijk voor de handel. Ongetwijfeld bewaard de stad in haar genen de afdruk van de oude middeleeuwse beurzen die enkel een verplichte doortocht waren voor de handelaars zonder grenzen.
Ongeveer 3 500 leven nog rechtstreeks van de breihandel. Deze kleine handen maken van Troyes nog steeds een grote jongen in het textiel. Ze bestendigen de voorouderlijke knowhow die definitief de reputatie van de deskundigheid en het professionalisme van een werkende bevolking, in de nobele zin van het woord, heeft vastgelegd.
Doorheen de geschiedenis, het binnenste van Troyes
Al vanaf de 12e eeuw zijn de inwoners van Troyes wevers, lakenhandelaars, ververs of stomerijmedewerkers. Men begint officieel van breigoed vanaf 1505 wanneer een broederschap van breigoedhandelaars haar statuten neerlegt. Het woord “bonneterie” zelf verscheen in Frankrijk vanaf de 15e eeuw. Afgeleid van het woord “bonnet”, wat kapsel betekent, omhelst alles vanaf de kunst van het vak en het ambacht van de arbeider, het gemaakte artikel, de fabriek en zelfs de winkel. Men fabriceerde eerst mutsen in Troyes vooraleer er kousen werden gefabriceerd.
Een paar in Troyes gebreide kousen was misschien het laatste die door koning Henri II van Frankrijk werd gedragen op de trouwdag van zijn zus Marguerite de France, op 10 juli 1559, wat ook de laatste dag van zijn leven werd… Drie eeuwen later voorzag koningin Victoria zich van kousen uit Troyes.
De eerste fabriek, als men zo achteraf deze fabriek van laken en breiwerk durft te noemen, ziet het licht in 1630. Ze stelt “arme invalieden” te werk.
Een andere fabriek opent in 1746 met de eerste ambachten van katoenen kousen met als doel om arme en verlaten kinderen werk te geven, bijgenaamd “les enfants bleus” door de kleur van hun uniform. Het is de geboorteakte van de breigoedindustrie in Troyes.
Beetje bij beetje vervangt het weefsel, het breigoed van de Aube, dat volledig is toegewijd aan de productie van kousen. In 1846 telt men in Troyes en in de Aube 10 800 brei-ambachten verspreid over een groot aantal ateliers. De know-how van Troyes wordt geprezen op universele beurzen in Londen in 1851 en Parijs in 1867 – waar het breiwerk van de Aube oogst in gouden medailles.
Hoogtes en laagtes
In 1903 fabriceert men in Troyes meer dan de helft van het Franse breigoed.
In 1930 telt men meer dan 300 bedrijven die in het breigoed werken in de hele agglomeratie. De firma Mauchauffée alleen stelt tot 3 000 medewerkers te werk! Er ontstaan grote dynastieën, Valton, Gillier, Poron, Vitaux, Lebocey… In totaal een twintigtal families die gedurende generaties de lokale economie domineren voor ze in het zand verdwijnen door de globalisering.
Parallel ontstaan er familielijnen binnen het personeel: men is bonnetier van vader op zoon, of van moeder op dochter. Want het werk is fors vervrouwelijkt: meer dan 1 arbeider op 2 is arbeidster (meer dan 61% in 1921), wat van Troyes de tweede Franse stad maakt voor de verhouding van vrouwelijke inwoners in het werk. Driekwart van de vrouwelijke inwoners van Troyes hebben een job, twee keer meer dan de rest van het land. De vrouwen zijn er meer geëmancipeerd, om niet te zeggen meer onderlegd dan elders. Het tweede loon dat ze naar huis meebrengen verzekert een zeker materieel comfort aan de familie, vooral wanneer een van de twee echtgenoten werkloos is.
Maar in Troyes, is men niet enkel tevreden met het breien van kledij. Men bouwt er ook breiambachten en de naalden die erbij horen. Rechthoekige ambachten of ronde ambachten, naargelang hun gebruik. Men kleurt er ook de stof en de ververijen floreren in de stad. Men spint er katoen, wol en afval van zijde.
De bonneterie leeft op het ritme van de technische revoluties en de buitenlandse concurrentie, meer bepaald uit Engeland en Duitsland. Men rivaliseert er met uitvindingen en vindingrijkheid om op de voorgrond van de voortgang te blijven. In de hoofdstad van de Aube, gaat deze race om de moderniteit bevoorrecht de kwaliteit, zelfs de luxe, de hoeveelheid, in tegenstelling tot wat men in andere landen ziet.
Elke oorlog herschikt de kaarten. De rayonne, wat men in het begin “kunstmatige zijde” noemt, vervangt na 14-18 katoen en nylon vervangt rayonne na 39-45. De synthetische vezels leggen zich dan definitief op.
Tijdens de wisseling van de jaren 50 en 60, begint de economie van de Aube haar diversifiëring met de komst van de heel grote industrieën als Michelin, Kléber of Petitjean die het monopolie van het breigoed doorbreken als een prelude van de daling.
Haar majesteit het laken
Uit Vlaanderen komt de ster van de handel, het wollen laken die dient om warme en dikke kledij te maken. De Italianen komen er in getale met kruiden en strijdpaarden. Vanuit Duitsland importeert men edel bont, uit Spanje kwaliteitsleer. Bepaalde producten komen vanuit Azië, Afrika, Rusland… Men spreekt zelfs van handel in vrouwen ontvoerd uit de Saracenen.
Al deze handelaars slepen in kielzog minstrelen en prostituees me, dierentemmers en zakkenrollers, maar ook tal van effectenmakelaars en bankiers.
De belastingen en tolrechten verrijken de inwoners van Troyes. Het vrije verkeer van mensen en goederen gaat gepaard met een vrije stroom van ideeën, verspreiding van kunst en de cultuur die de intellectuele uitbreiding van de stad bevordert. Een briljant hof installeert er zich.
Deze gouden eeuw, die anderhalve eeuw zal duren zal binnenkort worden verzwakt door meerdere ongunstige factoren. Geleidelijk aan ziet men de goederen worden verstuurd van het ene naar het andere land zonder tussenpersoon. Een conflict met Frankrijk houdt de Vlamingen thuis. De Italianen beginnen zelf het laken te produceren die ze nodig hebben. Parijs en Lyon leggen hun concurrentie op.
Om niets te arrangeren verhoogt de koning de taksen na de bevestiging van de Champagne aan de kroon. Waardoor komt de Honderdjarige Oorlog? Ze geeft de genadeslag aan de Champagnebeurzen. Definitief dood en begraven, de Champagnebeurzen ? Niet zo zeker van !
En Troyes zal het breigoed creëren
De menigte die zich in strakke gelederen aan de rand van de stoet mengen hebben enkel oog voor haar. Gebogen bovenop haar gondel van Venetië, defileert ze triomfantelijke door de straten van de stad. De gazetten van toen melden dat 30 000 inwoners van Troyes haar zijn komen toejuichen.
Zeven paarden trekken traag haar koninklijk voertuig. Die morgen werd ze door de burgemeester zelf gekroond in het stadhuis. Een kinderwagen wacht op haar geparkeerd onder een voor de gelegenheid beklede luifel. De prefect eerde haar met een receptie. Ze straalt in haar immense mantel van rood fluweel gevoerd met wit satijn en versierd met eremine, die ze over haar satijnjurk gooide.
De diadeem met de schilden van Troyes schitteren op haar dikke haar. Een twintigtal koetsen, 300 paarden en 1 200 figuranten escorteren haar; in de cavalcade ontmoet ze Henry IV van wie men de intocht nabootste in 1595 in zijn “goede stad Troyes”. Het is haar dag van glorie. Ze is de ster van deze grote parade, de eerste koningin van het eerste feest van het breigoed. We zijn zondag 12 september 1909.
En nochtans is deze koningin van 21 een kleine plebejer, een gewone herstelster van de Etablissements Desgrez die tweehonderd arbeidsters als zij hebben gekozen op 1 augustus laatstleden. Het meisje werd gekozen voor haar schoonheid, haar gedrag en haar aanwezigheid op het werk.
Muse en ambassadrice, Renée Kuntz belichaamt de werkende vrouw net zoals ze de triomf van een industrie symboliseert waarvan de spectaculaire groei deze zelfverheerlijking die de sociale klassen overstijgt, verdient. Er worden feesten voor de bonneterie en de koninginnen op onregelmatige wijze gehouden tot 1938.